In het verleden werden talrijke kapelletjes opgericht uit dankbaarheid of als gelofte. Ze zijn dan ook sterk verbonden met verhalen en gebeurtenissen van lokale families, buurten en wijken. Hoewel het devotie-aspect sterk geminderd is, worden ze plaatselijk nog gewaardeerd of worden deze kleine landschapselementen gebruikt als rustplek voor wandelaars of fietsers. Ze zijn een herkenningspunt, bepalen mee het karakter van de omgeving of buurtbewoners ontfermen zich over ‘hun’ kapelletje als plek om samen te komen. Kapellen hebben ook vandaag nog een actuele betekenis en maatschappelijke relevantie.
We kunnen 7 types van kapellen onderscheiden:
(Gevel)niskapel: specifieke vormen van niskapellen, zijn ingewerkt in de gevel van een woonhuis, stal of schuur. Ze werden gebouwd ter bescherming van de bewoners, het vee of de oogst of uit dankbaarheid of toewijding voor een heilige. Het beeld wordt vaak afgeschermd.
Pijlerkapel: specifieke vormen van niskapellen, ze zijn ingewerkt in een gemetste pijler die meestal wordt afgedekt door een zadeldakje. De nis wordt vaak afgeschermd door tralies, glas of doorzichtig kunststof.
Staakkapel: specifieke vormen van kastkapellen, bevestigd op een staak of paal.
Kast- of boomkapel: kastjes met een heiligenbeeld in, vaak afgesloten door glas of door doorzichtig kunststof. De kastjes zijn bevestigd tegen een gevel (kastkapel) of aan een boom (boomkapel).
Grot: zowel grote, toegankelijke grotconstructies als zeer bescheiden kapellen in grotvorm. De grotten waren vooral populair in de eerste helft van de 20ste eeuw en waren bedoeld om de verschijning van Maria in Lourdes (Frankrijk, 1858) te herdenken.
Grote kapellen (betreedbaar): kapellen als betreedbare gebouwtjes. De plattegrond is vaak rechthoekig met een vlakke, halfronde of veelhoekige achterzijde. Binnen staat vaak een altaar en stoelen of banken.
Kleine kapel (niet betreedbaar): niet betreedbare kapellen, die groter zijn dan een pijlerkapel of een bijzondere vorm hebben.